Lees hier een fragment van Faylars transformatie
Twintig hartslagen. Zo lang zou Raelon zichzelf geven, en dan zou hij zijn ogen openen en overeind komen, hoeveel pijn dat ook deed. Hij zoog een teug lucht naar binnen en voelde zijn ribben protesteren.
Tien hartslagen.
Het zeewater spoelde weer over zijn lichaam en prikte in zijn wonden. Wat was hij ook een idioot. Hoe had hij kunnen denken dat die zeelieden hem werkelijk tot aan het eiland zouden brengen voor die prijs? Stom, stom, stom. Hun lach galmde nog na in zijn oren – ze hadden hem in een krakkemikkige roeiboot zo de oceaan op gestuurd. Het was een wonder dat hij nog leefde.
Vijf hartslagen.
Raelon opende zijn ogen. Een paar keer knipperde hij tegen het felle zonlicht en het zout dat zijn wimpers achterlieten. Het prikte in zijn ogen. Voorzichtig bewoog hij een arm, daarna zijn andere, en toen zijn benen. Oké, alles deed het nog, ook al voelde hij zich alsof een bataljon paarden hem vertrappeld had.
Het zeeoppervlak leek weer rustig, glad bijna. Een wit strand strekte zich uit van het water tot aan de zoom van een bos. Het bladerdek golfde lichtjes op de zeebries.
Langzaam rolde Raelon op zijn zij. Een stekende pijn schoot door zijn borstkas en hij hapte naar adem. Misschien was overeind komen toch niet zo’n goed plan. Waarschijnlijk had hij een flinke klap opgelopen toen de kolkende zee zijn roeiboot had verslonden. Maar als dat alles was, mocht hij niet klagen. Bovendien had hij wel eens erger meegemaakt. Hij glimlachte – misschien was het meer een grimas – bij de gedachte aan de menigte die hem verjoeg uit Maera. De vader van Yuria was zo kwaad geweest dat hij het hele dorp erbij had betrokken. Of was het de vader van dat roodharige meisje uit Yerean geweest? Het leek in ieder geval een eeuwigheid geleden.
Opnieuw drukte hij zichzelf omhoog. Hij schreeuwde het uit toen er opnieuw een stekende pijn door zijn ribben en zijn linkerbeen trok. Hij wierp zo goed en zo kwaad als het ging een blik op zijn been, dat in een vreemde hoek lag. Kennelijk was er toch meer schade dan hij had gedacht. Raelon grimaste. Er zat niks anders op, hij zou dit eerst moeten oplossen.
Even sloot hij zijn ogen. In zijn binnenste voelde hij de vertrouwde woorden borrelen en hij luisterde naar de fluisteringen. Daaruit koos hij slechts de klanken die hij nodig had. Hij maakte een kleine vingerbeweging en liet de gekozen formulering van zijn lippen vloeien. Direct voelde hij de vertrouwde energie over zijn vingertoppen dansen en beval het zijn weefsels weer te hechten. Raelon kon nooit helemaal aan dat gevoel wennen, alsof iemand hem weer in elkaar puzzelde, maar het was nog altijd beter dan voortdurend steken in zijn ribben en benen. De pijn verminderde langzaam, al wist hij dat het nog een paar dagen zou duren voordat ze volledig zou verdwijnen. Daarna volgde de bekende jeuk, ditmaal in de kromming van zijn elleboog. Vermoedelijk had zich daar een nieuw teken in zwarte inkt gevestigd. Het was nooit helemaal te voorspellen waar de tol van zijn magie zich zou nestelen.
Behoedzaam hees hij zichzelf weer overeind. Een zucht ontsnapte aan zijn lippen.
Een kleine krab scharrelde langs de vloedlijn. Met geheven schaar trippelde het beestje in de richting van Raelons voeten en greep naar diens tenen. Hij schreeuwde en maakte direct een snelle handbeweging. De restenergie verdween van zijn vingertoppen en de krab vloog door de lucht. Hij landde op zijn rug. Een stuiptrekking trok door de pootjes, daarna bewoog het dier niet meer. Raelon fronste en schudde zijn hoofd. Het eerste wezen dat hij hier ontmoette had al direct een hekel aan hem.
Raelon zuchtte. Wat hij op dit moment niet zou geven voor een slok koud water en een schuilplaats tegen de zon, die genadeloos op zijn hoofdhuid brandde. Verlangend wierp hij een blik op de bosrand. Het was hem niet duidelijk wat voor beesten daarin zouden huizen, maar op dit moment leek alles beter dan in de volle zon blijven staan.
Aan de rand van het bos trok Raelon zijn kleren uit en hing ze op aan een tak in de zon. Die straalde zo ongenadig dat het vast niet lang zou duren voordat zijn spullen weer droog waren. Met opgetrokken knieën nam hij plaats in de schaduw en staarde naar de holte van zijn elleboog. Hij liet zijn vingers over het krullerige symbool glijden. Ach ja, die kon er ook nog wel bij. Het was dat mensen er altijd zo overdreven op reageerden, anders had Raelon de tekens misschien zelfs mooi gevonden. Zijn huid jeukte nog een beetje onder de verkleuring.
Toch was het ook de reden dat hij zijn magie altijd spaarzaam probeerde te gebruiken. Hij had veel geleerd uit de boekrollen in de bibliotheek van Tenyëra – voor die tijd had hij zijn magie volledig intuïtief gebruikt – maar helaas stond daar niet in hoe hij kon voorkomen dat hij zijn lichaam steeds verder vol zou kalken met de zwarte symbolen. O, wat een vooruitzicht als hij die complicatie ooit zou kunnen omzeilen. Dan zou hij de wereld vrijelijk naar zijn inzicht kunnen vormen. Niks zou hem dan nog kunnen stoppen. Hij zou elke vrouw kunnen krijgen op wie hij zijn oog liet vallen, hij zou een prachtige plek voor zichzelf regelen in een mooie, afgelegen vallei waar niemand hem raar zou vinden of zou verjagen – nee, dan zou hijzelf iedereen verjagen die hem niet zinde.
En hij zou zeker niet meer afhankelijk zijn van kapiteins die hadden beloofd om hem bij het eiland af te zetten, en hem in plaats daarvan met een lekke boot overboord hadden gezet.
Raelon liet zijn ogen over het zand en de zee dwalen. Even zag hij de teksten in de bibliotheek van Tenÿera weer voor zijn geestesoog. Die spraken van iemand met zwarte tekens op zijn huid die beweerde dat hij afkomstig was van een eiland aan de zuidkust van Ba’thërea. Het was de eerste vermelding geweest die Raelon had kunnen vinden van tekens die op de zijne leken, de eerste aanwijzing die hem misschien iets kon vertellen over zijn afkomst.
Nu hij dit eiland met zijn eigen ogen kon zien, twijfelde hij echter of hij hier de antwoorden kon vinden die hij zocht. Het eiland leek op het eerste gezicht onbewoond, al kon hij dat natuurlijk mis hebben. Toch sloot hij het niet volledig uit dat er wellicht bewoners zouden zijn. Dat zou eigenlijk wel handig zijn, want dan kon hij die misschien vragen naar de man met de tekens uit de teksten van Tenÿera.
Raelon schudde zijn hoofd en voelde even aan de tuniek. Nog even, dan kon hij zijn kleren wel weer aantrekken. Er zat waarschijnlijk weinig anders op dan zijn weg door het bos te zoeken, een kamp te maken en –
Een doffe plof en een wervelwind van zand onderbraken Raelons gedachtegang. Toen de stofwolken optrokken, stond hij oog in oog met het mooiste wezen dat hij ooit had gezien. Het had hemelsblauwe schubben, die glinsterden in het zonlicht als een aaneenschakeling van juwelen. Een lange, slanke nek en gespierde poten met vervaarlijke klauwen. Het dier was hoger dan een gebouw van drie verdiepingen en had vleugels groter dan het zeil van een schip, zo dun dat ze bijna doorzichtig leken, maar op de één of andere manier was Raelon ervan overtuigd dat geen zwaard ze kon doorboren. Het was een majestueus dier, van de kop met glanzende stekels tot aan de staart met grotere, afstaande schubben. Vlijmscherpe tanden glinsterden in het zonlicht. Raelon sprong overeind en maakte een buiging, alsof dat de enige vorm van begroeting was die zo’n schepsel eer betuigde.
Hij realiseerde zich opeens dat hij nog nooit in zijn leven voor wie of wat dan ook had gebogen.
‘Gegroet, o machtige draak,’ zei hij terwijl hij naar de klauwen staarde.
Met een schok liet het dier zijn kop zakken. De ogen fonkelden als smaragden. Het dier bekeek Raelon van top tot teen met die betoverende ogen. Een warm gevoel verspreidde zich door Raelons lichaam. Hij had zich ook nog nooit zo naakt gevoeld als op dat moment, terwijl hij toch al heel wat keren in zijn leven naakt voor iemand was verschenen. In zijn binnenste roerde zich een spoortje angst. Zou hij eigenlijk niet veel banger moeten zijn?
Plots snoof de draak en boog zijn kop naar voren voor nadere inspectie.
‘Ik wilde u niet laten schrikken, o stralende blauwe,’ probeerde Raelon de draak te sussen, al betwijfelde hij of het dier hem wel begreep. Hij beheerste vele talen, maar Draaks was daar nou niet echt één van. Vijf hartslagen gingen voorbij.
De draak knipperde één keer, langzaam en statig. Er trok een uitdrukking over de snuit, maar Raelon kon haar niet helemaal plaatsen. Als hij niet beter wist, zou hij haast denken dat het blijdschap was.
‘Hè, wat gek, deze praat,’ klonk een heldere, vrouwelijke stem.
Het duurde even voordat Raelon door had dat de draak deze woorden had gesproken. Zijn mond zakte open.
Het volgende moment spreidde het dier haar vleugels. Met één soepele beweging zette ze zich af en koos het luchtruim. Raelon bleef als verdoofd achter, totdat zelfs haar glimmende staart uit het zicht was verdwenen. Het voelde alsof zijn hart wat slagen had overgeslagen. Hij haalde diep adem, staarde nog even naar de lucht, en schudde zijn hoofd, alsof hij zichzelf uit een droom wilde wekken.
Wat hij ook had gedacht te vinden op dit verrekte eiland, zo’n majestueuze draak hoorde daar zeker niet bij. Waarom was die draak hier, op de enige plaats waar hij eindelijk meer zou kunnen leren over zijn afkomst?
In dat geval kon hij misschien het beste de draak volgen, bedacht hij.
Hij schudde zijn hoofd. Wat was dat nou voor dom idee? Hij had op het nippertje een ontmoeting met één van de gevaarlijkste wezens van Ba’thërea overleefd – en vervolgens wilde hij het dier achtervolgen? Ik weet niet waar jij met je hoofd zit, zei hij tegen zichzelf. Zijn blik dwaalde echter steeds af naar de lucht, in de hoop dat hij het silhouet van de blauwe draak zou vinden.
Hij voelde nog even aan zijn kleren. Vooruit, die waren wel weer droog. Snel trok hij zijn broek en tuniek weer aan. Mocht hij opeens nog meer bewoners van dit eiland ontmoeten, dan kon hij dat in elk geval weer volledig gekleed doen.
Een windvlaag sloeg tegen zijn rug. Zijn lichtblonde haar flapte naar voren en nog voordat hij de kans kreeg om het weer uit zijn gezicht te vegen, sloot een massieve klauw zich om zijn bovenlijf. Dikke tenen drukten zijn armen strak tegen zijn lichaam en het volgende moment verdween de grond onder Raelons voeten.
Nog voordat hij kon schreeuwen, hing hij in de lucht. Pas op het moment dat hij omhoogkeek, ontsnapte er lucht uit zijn keel. Boven hem bewogen helderblauwe schubben in het ritme van de spieren eronder. Met elke krachtige wiekslag trok er een golfbeweging door het ranke lijf. Kennelijk had het dier een bocht gemaakt en was ze teruggekomen. Zijn hart bonkte in zijn keel. Dat hij plots zo hoog boven de grond bungelde, speelde daar ook zeker een rol in. Even dacht Raelon dat hij geen adem kreeg.
‘Toch weer een verrassing,’ zei de draak. Ze klonk zo helder als een bel. ‘Het is elke keer afwachten tot er weer zo’n klein wezen als jij aanspoelt. Het is maar goed dat Emior een collectie is begonnen.’
Raelon haalde zo diep adem als hij kon terwijl hij in de klauw van een draak bungelde. Toch wilde hij niets liever dan weer met beide benen op de grond staan. Gelukkig beschermde de warmte van de drakenpoot hem tegen de koude wind die hem trof op deze hoogte. Die warmte voelde gek genoeg aangenaam tegen zijn huid. Hij had zijn handen graag over de schubben laten glijden, gewoon om te weten hoe dat was – zou hij de glinstering kunnen voelen?
In de diepte herkende Raelon nog net de plek waar hij op het strand was aangespoeld. Het eiland leek vanuit de lucht veel groter dan hij had gedacht toen hij het voor het eerst had zien liggen vanaf het schip. Bos bedekte het land voor een groot deel, in het midden liep het land uit in een drietal bergen – of nee, heuvels eigenlijk. Niet zo ver daarvandaan ontdekte hij een meer. In het dal tussen de heuvels kon hij een aantal grijzige bouwsels ontwaren. Tekenen van een beschaving – misschien een goed punt om zijn zoektocht te beginnen, als hij tenminste levend uit deze klauw kon zien te komen.
De draak zette een onverwachte daling in, waardoor Raelon zijn oren voelde ploppen. De wereld kwam in een spiraalduik op hem af en even dacht hij werkelijk dat ze te pletter zouden slaan, zo steil dook de draak naar beneden. Maar op het laatste moment spreidde het dier haar vleugels weer en remde zo nog op tijd af. Raelon voelde haar grip op zijn lijf verslappen en hij viel een eindje naar beneden. Met een doffe plof landde hij in het gras. De sprieten kriebelden in zijn neus.
Hij sprong overeind.
Een regenboog aan draken keek hem verwachtingsvol aan.
Wil je weten hoe het verder gaat met Raelon en de draken? Je leest het volledige verhaal Faylars transformatie in de verhalenbundel Werelden ontwaken. Lees alles over de verhalenbundel op www.wereldenontwaken.nl De verhalenbundel is tevens verkrijgbaar via alle boekwinkels en op Bol.com.